Wetgeving

Verplichtingen voor de gebruiker van een alarmsysteem volgens het KB van 25 april 2007.

Samenvatting

Art. 4. De beveiligingsondernemingen en de alarmcentrales lichten bij het afsluiten van een overeenkomst hun klanten in over de bepalingen vervat in dit besluit.

Art. 5. Indien een code noodzakelijk is om toegang te krijgen tot de informatie en de
programmering van het alarmsysteem, maakt de beveiligingsonderneming deze uiterlijk bij de oplevering van de installatie onvoorwaardelijk en zonder bijkomende kosten, over aan de eigenaar van het alarmsysteem.

Art. 6. Indien de gebruiker daartoe zijn voorafgaande schriftelijke toestemming heeft verleend, kunnen van op een andere plaats dan de plaats waar het alarmsysteem is aangebracht, door derden enkel volgende handelingen worden gesteld :

  1. door de beveiligingsonderneming : deze kan het alarmsysteem programmeren of herprogrammeren en informatie uit het systeem opvragen, enkel met het doel het alarmsysteem te herstellen;
  2. door de alarmcentrale : deze kan het alarmsysteem of bepaalde componenten ervan aan- en uitschakelen en informatie uit het systeem opvragen, enkel met het doel het alarm in de plaats van een klant te beheren of een verificatie uit te voeren.


Art. 7. De gebruiker van een alarmsysteem, dat niet beheerd wordt door een alarmcentrale of een interne alarmdienst, is ervoor verantwoordelijk binnen de tien dagen na de eerste ingebruikstelling van het alarmsysteem , zijn installatie te meldenop de website www.policeonweb.be. Ook elke wijziging of buitengebruikstelling dient op de website gemeld te worden.
Minstens één maal per jaar dient de gebruiker op de website de juistheid van de gegevens te controleren.

Vervolg :

Art. 8. De gebruiker is er verantwoordelijk voor dat zijn alarmsysteem jaarlijks wordt onderhouden. Hij kan dit zelf doen of hij kan hiervoor beroep doen op een beveiligingsonderneming.
Het onderhoud bestaat uit een nazicht of het alarmsysteem en de installatie ervan nog beantwoordt aan de voorschriften van dit besluit, of het alarmsysteem geen vals alarmsignaal genereert en of het alarmsysteem wel degelijk het juiste alarmsignaal genereert bij binnendringing.
Indien het onderhoud wordt uitgevoerd door een beveiligingsonderneming, levert deze na elk onderhoud aan de gebruiker een schriftelijk attest af waaruit blijkt dat de controles, bedoeld in het vorig lid, uitgevoerd werden.

Art. 9. Aan een alarmsysteem mogen geen componenten aangesloten zijn die de doeltreffende tussenkomst van hulpdiensten kunnen hinderen, of die letsels kunnen toebrengen aan personen.

Art. 11. Alarmsignalen of boodschappen van meldsystemen kunnen niet rechtstreeks aan de politiediensten of aan het noodnummer worden gericht.

Art. 12. Behoudens de alarmmelding aan het rechtstreeks noodnummer, geschiedt elke
alarmmelding uitsluitend telefonisch aan het noodnummer en dit door een gesprek in reële tijd tussen de alarmmelder en de bedienaar van het noodnummer.

Art. 13. Een alarm mag slechts gemeld worden indien het alarmsignaal het gevolg is van een ongeoorloofde binnendringing of een poging daartoe.
De alarmcentrales en de interne alarmdiensten dienen de alarmen te verifiëren op minstens één van de door de minister goedgekeurde wijzen.

Art. 15. De gebruiker is ervoor verantwoordelijk dat na elke alarmmelding er bij het
beveiligde goed een persoon aanwezig is op het ogenblik dat de politie ter plaatse komt. Deze persoon is in staat :

  1. voor zover hij zich niet in een gevaarssituatie bevindt, de politie binnen te laten in het
    beveiligde goed;
  2. het alarmsysteem uit te schakelen.

Art. 16. De beheerder van het noodnummer kan besluiten de alarmmeldingen die niet voldoen aan de vereisten bedoeld in artikel 13 of waarvan de inlichtingen, bedoeld in artikel 14, niet zijn medegedeeld, op een uitgestelde wijze te behandelen.

Art. 17. Een alarmsysteem mag slechts uitgerust zijn met een toestel dat geluidssignalen geeft, welke gehoord kunnen worden door derden die zich niet in het beveiligde goed bevinden indien het toestel bij elk alarm maximum gedurende drie minuten en enkel bij sabotage van het alarmsysteem maximum gedurende 8 minuten geluidssignalen produceert.

Art. 18. Elke alarmsysteem voorzien van een toestel, bedoeld in artikel 17, moet ook voorzien zijn van een zwaailicht en/of een knipperlicht, dat bij een alarm van op de openbare weg zichtbare lichtsignalen geeft tot het uitschakelen van het alarm.

Art. 19. Wanneer het alarm kennelijk niet het gevolg is van een binnendringing of een poging daartoe, kan elke politieambtenaar het buitenlicht of de buitensirene met alle middelen neutraliseren of laten neutraliseren zonder echter in een gebouw dat als woning wordt gebruikt te mogen binnendringen zonder de toestemming van de bewoner of van zijn contactpersoon.